zondag 21 april 10.00 uur

Tekst: Johannes 20: 26-29:

26 En na acht dagen waren Zijn discipelen wederom binnen, en Thomas met hen; en Jezus kwam als de deuren gesloten waren, en stond in het midden, en zeide: Vrede zij ulieden.

27 Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger hier, en zie Mijn handen, en breng uw hand en steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig.

28 En Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Heere en mijn God.

29 Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben.

Thema: Een achterbleven discipel:

1. Weigert troost

2. Komt er toch bij

3. Wordt vermaand

4. Krijgt onderwijs

Liturgie:

Psalm 32: 1

Psalm 139: 14

Lezen: Johannes 20: 19-31

Psalm 32: 3, 4

Psalm 85: 1

Psalm 23: 1, 2, 3

Psalm 32: 5

Leestip:

Johannes 14: 15-31 (belofte van de vrede)

Hebreeën 11 (geloofsgetuigen)

1 Petrus 1 (zie i.h.b. vers 8: niet gezien, toch geloofd)

Citaat (over wat geloof is):

“Christus geeft hier (n.a.v. Thomas’ belijdenis, WZ) getuigenis van het geloof om reden dat het rust op het eenvoudige Woord en niet afhangt van het gevoel en het vleselijk verstand. In een korte omschrijving vat Hij dus de kracht en de natuur van het geloof samen, namelijk dat het niet blijft staan bij de beschouwing van hetgeen aanwezig is”. Johannes Calvijn, Bijbelverklaring.

Geloofsbelijdenis. Art. 28a NGB:

“Wij geloven, aangezien deze heilige vergadering is een verzameling dergenen die zalig worden, en dat buiten haar geen zaligheid is, dat niemand, van wat staat of kwaliteit hij zij, zich behoort op zichzelven te houden, om op zijn eigen persoon te staan; maar dat zij allen schuldig zijn zichzelven daarbij te voegen en daarmede te verenigen; onderhoudende de enigheid der Kerk, zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht, den hals buigende onder het juk van Jezus Christus, en dienende de opbouwing der broederen, naar de gaven die hun God verleend heeft, als onderlinge lidmaten van één zelfde lichaam”.

Gespreksvragen:

1. De discipelen waren bijeen en toen verscheen de Heere. Welke belofte is er voor mensen die samenkomen rondom het Woord? Zie Matth. 18:20.

2. Waarom deed Thomas zichzelf maar ook de andere broeders tekort door niet naar de bijeenkomst te gaan? Wat lezen we hierover in Hebr. 10:25?

3. Thomas kon het wonder niet geloven. Waarom mogen we dat nooit goedpraten (zo van: waren we maar meer een Thomas? Zie ook Joh. 20:27b). Maar waarom is het ook wel herkenbaar, het niet kunnen geloven door Thomas?

4. Geloof is een gave van God (Ef. 2:8). Hoe geeft de Heere dat geloof?

5. Als de Heere Jezus aan Thomas verschijnt, mag hij dichtbij komen ‘tasten’. Dan roept hij uit: “Mijn Heere en mijn God”. Vergelijk dat eens met HC Zondag 7.

6. Thomas mag met hart en mond geloofsbelijdenis doen. Heeft u/jij dat al mogen doen?

7. De Heere Jezus spreekt mensen ‘zalig’ die Hem niet hebben gezien, maar toch in Hem hebben geloofd. Hoe bedoelt Hij dat? We leren toch dat we Hem met geloofsogen moeten zien/kennen?

Voor de kinderen:

1. Hoe vaak hebben de discipelen de Heere Jezus na Zijn opstanding mogen ontmoeten? Antwoord: a) 1 keer, b) 2 keer, c) meer dan 2 keer.

2. Waarom wilde Thomas eerst niet bij de discipelen zijn? Antwoord: a) hij was te bedroefd, b) hij had geen zin, c) hij had het te druk.

3. Wanneer wilde Thomas pas geloven dat Jezus echt was opgestaan? Als hij zijn vingers zou leggen in ……………………………………….

4. Het was wel belangrijk dat Thomas ‘naar de kerk’ ging. De Heere wil namelijk in het bijzonder in de kerk s………………… tegen zondige m………………